
Jurisprudentie
BB8109
Datum uitspraak2007-11-02
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers489224 CV Expl. 07-2298
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers489224 CV Expl. 07-2298
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Proefplaatsing van werknemer bij horeca-onderneming met instemming UWV en behoud van WW-uitkering.
Schriftelijke intentieverklaring van onderneemster dat zij werknemer bij gebleken geschiktheid na proefplaatsing een arbeidsovereenkomst zal aanbieden.
Na einde proefplaatsing werkt werknemer nog 5 weken door bij onderneemster en ontvangt betaling van een “payroll-uitzendbureau”. Onderneemster acht hem niet geschikt en biedt hem geen arbeidsovereenkomst aan, maar werkzaamheden als oproepkracht via payroll-uitzendbureau.
Werknemervordert verklaring voor recht dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en loonbetaling.
Kantonrechter oordeelt dat onder deze omstandigheden de werknemer het gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat er een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen, tenzij blijkt dat onderneemster hem uiterlijk aan het einde van de proefplaatsing heeft medegedeeld dat zij hem niet geschikt achtte en hem geen arbeidsovereenkomst aanbood, maar werk als oproepkracht via payrolluitzendbureau.
Bewijsopdracht aan gedaagde.
Uitspraak
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 489224 CV EXPL 07-2298 19bw
uitspraak van 2 november 2007
Vonnis
in de zaak van
[werknemer]
wonende te Nijmegen
gemachtigde mr. J. Marges
eisende partij
toevoegingsnummer [nummer]
tegen
1.
de vennootschap onder firma V.O.F. [werkgever]
gevestigd te Nijmegen
gemachtigde mr. F.E.J. Janzing
2.
[vennoot 1]
vennoot van gedaagde onder 1
wonende te Malden
gemachtigde mr. F.E.J. Janzing
gedaagde partij
3.
[vennoot 2]
vennote van gedaagde onder 1
gevestigd te Malden
gemachtigde mr. F.E.J. Janzing
Partijen worden hierna [werknemer], [werkgever] (gedaagden gezamenlijk), [vennoot 1] en [vennoot 2] genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het tussenvonnis van 29 juni 2007
- de bij faxbrieven van 27 september en 1 oktober 2007 door de gemachtigde van [werknemer] ten behoeve van de comparitie toegezonden producties
- het proces-verbaal van de comparitie van 4 oktober 2007.
2. De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1 [werkgever] exploiteert onder de naam “[naam café]” een horecabedrijf (café-restaurant) aan [adres]
2.2 [werknemer] heeft, met toestemming van het UWV en met behoud van WW-uitkering, in de periode 27 maart tot en met 25 juni 2006 voor 40 uur per week gewerkt op een “onbetaalde proefplaats” bij [werkgever]. Namens [werkgever] heeft [vennoot 1] daarbij op 6 maart 2006 de volgende verklaring ondertekend:
“Ik verklaar dat ik de intentie heb om, bij gebleken geschiktheid, bovengenoemde werknemer (bedoeld is [werknemer], kantonrechter) na afloop van de proefperiode voor tenminste hetzelfde aantal uren een dienstverband van tenminste zes maanden aan te bieden.”
2.3 Met ingang van 15 december 2006 is de arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en
[werkgever], voorzover toen bestaand, ontbonden.
3. De vordering en het verweer
3.1 [werknemer] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[werkgever] veroordeelt, hoofdelijk, aan hem te betalen
1. een bedrag van € 12.951,36 aan loon en vakantiebijslag over de periode
31 juli 2006 – 15 december 2006
2. een bedrag van € 1.439,04 aan niet genoten vakantiedagen
3. de wettelijke verhoging over de onder 1. en 2. genoemde bedragen
4. de wettelijke rente over de onder 1 tot en met 3 genoemde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling,
dit alles met veroordeling van de [werkgever] in de proceskosten.
3.2 Hij baseert zijn vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
Hij werkte bij [werkgever] in een leidinggevende functie. Nadat de termijn van de proefplaatsing op 25 juni 2006 was verstreken is hij gewoon doorgegaan met zijn werk bij [werkgever], in diezelfde functie. In de maand juli 2006 heeft hij [vennoot 1] verschillende keren gevraagd om een schriftelijke arbeidsovereenkomst met [werkgever]. Het antwoord van [vennoot 1] was steeds dat hij dat in orde zou maken. Eind juli 2006 heeft hij een arbeidsovereenkomst ontvangen. Daarin werd echter als werkgever [bedrijf X] BV (hierna: [bedrijf X]) genoemd. [vennoot 1] zei hem desgevraagd dat [bedrijf X] alleen de loonadministratie zou doen, dat hij, [werknemer], bij [werkgever] in dienst was en dat de arbeidsovereenkomst zou worden aangepast.
Op 1 augustus 2006 heeft hij op verzoek van [vennoot 1] een formulier ingevuld en ondertekend waarop stond: “inschrijfformulier en loonbelastingverklaring”. [vennoot 1] zei hem dat dat een louter administratieve handeling was en dat hij niet voor [bedrijf X], maar voor [werkgever] zou werken. Op 3 augustus 2006 heeft hij salaris ontvangen van [bedrijf X]. Op die dag heeft [werkgever] hem gevraagd een paar dagen thuis te blijven omdat er problemen waren. Daags daarna ontving hij een brief van [bedrijf X] (productie 5 bij dagvaarding) met daarbij een arbeidsovereenkomst, waarin [bedrijf X] als werkgeefster werd vermeld. Hij heeft die niet getekend. Op 22 augustus 2006 heeft hij met de heren [Y] (bestuurder van [vennoot 2]) en [vennoot 1] gesproken. Hij heeft toen pas van hen te horen gekregen dat hij niet meer voor [werkgever] zou werken. Bij brief van 30 augustus 2006 heeft hij zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van werk.
Vanaf 25 juni 2006, de einddatum van de proefplaatsing, is er sprake geweest van een dienstverband voor onbepaalde tijd.
3.3 [werkgever] heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op dat verweer gaat
de kantonrechter hierna, waar nodig, in.
4. De beoordeling
4.1 [werkgever] voert aan dat er geen arbeidsovereenkomst met [werknemer] tot stand is gekomen. Nadat [werknemer] op 30 mei 2006 op het werk in een trapgat was gevallen en met hoofdletsel naar het ziekenhuis moest worden afgevoerd, heeft hij tot het einde van de proefplaatsing geen werkzaamheden meer verricht. Daardoor, èn omdat er twijfels waren gerezen aan zijn capaciteiten heeft zij besloten om hem geen arbeidsovereenkomst aan te bieden. Na afloop van de proefplaatsing en toen hij was hersteld heeft hij zich meerdere malen ongevraagd gemeld bij [werkgever]. Hem is in die contacten door de heren [Y] en [vennoot 1] medegedeeld dat hij niet in vaste dienst van [werkgever] kon komen. Wel is hem op enig moment de gelegenheid geboden om in dienst van [bedrijf X] als algemeen medewerker op oproepbasis werkzaamheden te verrichten. Hem is toen gevraagd zich in te schrijven bij [bedrijf X] en dat heeft hij op 1 augustus 2006 gedaan. Via [bedrijf X] heeft [werkgever] hem nog enkele werkzaamheden (klepdiensten) laten verrichten, aldus
[werkgever]. Zij bestrijdt dat [werknemer] een leidinggevende functie had.
4.2 Ter comparitie heeft [werknemer] gesteld dat hij na zijn val op het werk op 30 mei 2006 slechts 2 dagen van zijn werk heeft verzuimd. Na een week heeft hij zelfs weer op normale kracht gewerkt. Een geplande korte vakantie heeft hij op verzoek van [werkgever] niet laten doorgaan en na 25 juni 2006 heeft hij nog 5 weken full time gewerkt als leidinggevende, waarbij hij naast de zogenaamde klepdiensten de drankenbestelling deed en contacten met de groothandel had. Hij beschikte toen – en overigens nog steeds – over de sleutels van
[werkgever]. Op de lijsten waarop de gewerkte uren van het personeel staan vermeld komt hij inderdaad niet voor, maar op die lijsten werden de leidinggevenden, die niet op uurbasis maar voor een functiesalaris werken, ook niet vermeld, aldus [werknemer] .
[werkgever] heeft haar betwisting gehandhaafd.
4.3 [werkgever] betwist dat [werknemer] na afloop van de proefplaatsing heeft doorgewerkt.
Uit het door haarzelf als productie 3 bij conclusie van antwoord overgelegde e-mailbericht van de heer [B] van [bedrijf X] van 6 november 2006 blijkt echter dat [werknemer] na
1 augustus 2006 aan [bedrijf X] opgave heeft gedaan van de door hem in de 5 weken vóór
1 augustus 2006 voor [werkgever] gewerkte uren om deze door [bedrijf X] te laten verlonen, en dat [vennoot 1] tegen het door [werknemer] opgegeven bruto uurloon en de functie van leidinggevende bij [bedrijf X] bezwaar heeft gemaakt.
Uit niets blijkt in die verklaring dat [vennoot 1] zich toen op het standpunt stelde dat [werknemer] in die periode in het geheel niet had gewerkt. Tegenover de ter comparitie ruimschoots feitelijk nader geadstrueerde stelling van [werknemer] dat hij dat wel heeft gedaan is de betwisting van
[werkgever], mede bezien in het licht van die verklaring van [B], die volgens haar de gang van zaken bevestigt, onvoldoende gemotiveerd.
In rechte moet er daarom vanuit worden gegaan dat [werknemer] aansluitend aan de proefplaatsing heeft doorgewerkt bij [werkgever].
Onder die omstandigheden kon [werknemer] het gerechtvaardigd vertrouwen hebben dat er, in overeenstemming met de door [werkgever] uitgesproken intentie, een arbeidsovereenkomst tussen hem en [werkgever] tot stand was gekomen. Het feit dat hij op 3 augustus 2006 van [bedrijf X] betaling ontving over de tussen 25 juni en 1 augustus 2006 bij [werkgever] gewerkte uren doet daaraan niet af. Dat zou alleen anders zijn wanneer zou vaststaan dat
[werkgever] aan [werknemer] uiterlijk bij het einde van de proefplaatsing heeft medegedeeld dat zij hem niet geschikt achtte voor de werkzaamheden die hij bij haar tijdens de proefplaatsing had verricht en hem daarom geen dienstverband aanbood, maar slechts een “payrollcontract”. In dat geval heeft zij aan haar verplichtingen tegenover hem voldaan en heeft [werknemer] geen aanspraak op achterstallig salaris.
[werkgever] heeft bewijs van haar stellingen aangeboden en zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
4.4 Voor het geval [werkgever] niet zou slagen in het bewijs is de loonvordering aan de orde. Om proceseconomische redenen bespreekt de kantonrechter die reeds nu.
Omdat het voor risico van [werkgever] als werkgeefster moet komen dat zij [werknemer] niet volledig heeft ingezet is zij hem in dat geval salaris verschuldigd.
De periode waarover [werknemer] aanspraak maakt op salaris is niet betwist.
Maatgevend voor de hoogte van het [werknemer] toekomende salaris is de functie die hij tijdens de proefplaatsing heeft vervuld.
[werknemer]’ stelling houdt in dat hij tijdens de proefplaatsing in een leidinggevende functie heeft gewerkt. Hij maakt daarom aanspraak op het bij die functie volgens de CAO voor het Horecabedrijf behorende salaris van € 599,60 bruto per week.
[werkgever] heeft aangevoerd dat [werknemer] na de proefplaatsing slechts “klepdiensten” heeft gedaan en zeker geen werkzaamheden als leidinggevende heeft verricht. Dat [werknemer] tijdens de proefplaatsing in een leidinggevende functie heeft gewerkt heeft zij echter niet, in elk geval onvoldoende gemotiveerd, bestreden, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat.
De hoogte van het door [werknemer] op de toepasselijke CAO gebaseerde salaris is op zichzelf niet bestreden. Ook de vordering ter zake van niet genoten vakantiedagen is onbetwist.
[werkgever] heeft een beroep op matiging van de loonvordering gedaan omdat integrale toewijzing onaanvaardbaar zou zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, nu [werknemer] vanaf 1 augustus 2006 een werkeloosheidsuitkering is toegekend. Dat argument gaat niet op, omdat [werknemer] het bedrag van die uitkering aan de uitkerende instantie zal moeten terugbetalen, wanneer hij alsnog aanspraak blijkt te hebben op loon.
De kantonrechter ziet in dat geval wel aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10%, nu [werknemer] in de betreffende periode geen werkzaamheden meer voor [werkgever] heeft verricht.
4.5 Iedere verdere beslissing zal in afwachting van de uitkomst van de bewijslevering worden aangehouden.
De beslissing
De kantonrechter
bepaalt dat [werkgever] moet bewijzen dat namens haar aan [werknemer] uiterlijk op 25 juni 2006 is medegedeeld dat zij hem niet geschikt achtte voor de door hem bij haar gedurende de proefplaatsing uitgevoerde werkzaamheden en hem om die reden geen arbeidsovereenkomst aanbood;
bepaalt dat [werkgever] zich op de rolzitting van 7 december 2007 schriftelijk kan uitlaten over de vraag hoe zij het bewijs wil leveren;
bepaalt dat, als [werkgever] bewijs wil leveren met schriftelijke stukken, zij deze stukken op de hiervoor genoemde rolzitting over moet leggen;
bepaalt dat [werkgever], als zij bewijs door getuigen wil leveren, de naam en woonplaats van de te horen getuigen moet opgeven met de verhinderdata van haarzelf, haar gemachtigde en de getuigen en zo mogelijk van de tegenpartij, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden, beide partijen daarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en om te bekijken of een schikking mogelijk is;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.P.M. Weusten en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2007.